Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5743

Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-07-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400036/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schijndel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Schijndel, sectie [?], nummer [?], plaatselijk bekend [locatie] te Schijndel (hierna: het perceel). Daarbij heeft het college tevens vrijstelling verleend van de bouwverordening voor het uitvoeren van een bodemonderzoek alsmede vrijstelling verleend van het bepaalde in artikel 71a, van het Bouwbesluit inzake het overleggen van een energieprestatie berekening.


Uitspraak

200400036/1. Datum uitspraak: 28 juli 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Schijndel, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 november 2003 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Schijndel. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schijndel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Schijndel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te Schijndel (hierna: het perceel). Daarbij heeft het college tevens vrijstelling verleend van de bouwverordening voor het uitvoeren van een bodemonderzoek alsmede vrijstelling verleend van het bepaalde in artikel 71a, van het Bouwbesluit inzake het overleggen van een energieprestatie berekening. Bij besluit van 15 oktober 2003 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 november 2003, verzonden op 28 november 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 17 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 19 februari 2004 heeft vergunninghouder een reactie ingediend. Na afloop van het vooronderzoek heeft appellant bij brief van 16 juni 2004 nadere stukken ingediend. Deze zijn aan partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door C.C.P. van Steen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is vergunninghouder, bijgestaan door mr. A.H.M. Smits, advocaat te 's-Hertogenbosch, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan betreft het vergroten van de woning van vergunninghouder en de bouw van een vrijstaande garage/berging, waarbij een gedeelte van de bestaande bebouwing wordt gesloopt. Het betoog van appellant dat niet duidelijk is wat precies is vergund, treft geen doel, nu de bouwtekeningen voldoende uitsluitsel bieden. Dat vergunninghouder, naar appellant stelt, hoger bouwt dan is vergund, is voor de onderhavige procedure niet van belang. 2.2.    Niet in geschil is dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum en Parochie Boschweg". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (hierna: Bro) verleend. 2.3.    Ingevolge genoemde bepalingen, kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft. 2.4.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het aantal woningen gelijk dient te blijven. Volgens appellant is het geheel van aan- en bijgebouwen geschikt voor zelfstandige bewoning.    Dit betoog faalt. Blijkens de bouwtekeningen worden geen voorzieningen getroffen die de aanbouwen of de vrijstaande garage/berging geschikt maken voor zelfstandige bewoning. De omvang van het gebouwde biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat sprake is van een toename van het aantal woningen. 2.5.    Het college heeft ter uitoefening van zijn vrijstellingsbevoegdheid beleidsregels vastgesteld, die zijn vervat in Bijlage 2 van de "Bebouwingsregeling wonen". Op grond van deze beleidsregels kan het college vrijstelling verlenen voor aan- en/of bijgebouwen op het zij- en/of achtererf van een woning, onder voorwaarde dat, voor zover hier van belang, het bebouwingspercentage van 40%, tot een maximale oppervlakte van 100 m2, niet wordt overschreden. Niet in geschil is dat het bouwplan niet in overeenstemming is met dit beleid, nu de maximaal te bebouwen oppervlakte ruimschoots wordt overschreden. 2.6.    In artikel 4:84, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 2.7.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat in dit geval géén sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college in afwijking van de beleidsregels vrijstelling mocht verlenen voor het bouwplan.    Dit betoog slaagt. Het college heeft als bijzondere omstandigheid aangevoerd dat de planologische situatie ter plaatse aanmerkelijk wordt verbeterd, omdat de oppervlakte van de aanwezige, grotendeels illegale, erfbebouwing, na realisering van het bouwplan wordt teruggebracht van 410 m2 tot ongeveer 150 m2.    Anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is hierin geen bijzondere omstandigheid gelegen die tot gevolg heeft dat vergunninghouder onevenredig in zijn belangen wordt geschaad indien het college in dit geval zou vasthouden aan de in rechtsoverweging 2.5 genoemde beleidsregels. Niet is gebleken van een bijzondere noodzaak om meer te bouwen dan de op grond van de beleidsregels toegestane 100 m2. De enkele omstandigheid dat met de sloop van de illegale bebouwing het doel van de beleidsregels wordt gediend, is onvoldoende om afwijking van de beleidsregels te rechtvaardigen. 2.8.    Gelet op het vorenstaande wordt aan hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de door het college verrichte belangenafweging, alsmede met betrekking tot de verleende vrijstelling van de bouwverordening inzake het bodemonderzoek, niet toegekomen. 2.9.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 15 oktober 2003 vernietigen. Het college dient, met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen. 2.10.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 november 2003, kenmerk AWB 03/2953 WRO; III.    verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schijndel van 15 oktober 2003, kenmerk GWA/220661/03.009066; V.    veroordeelt het college in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Schijndel te worden betaald aan appellant. VI.    gelast dat de gemeente Schijndel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van (in totaal) € 284,00 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Lodder Lid van de enkelvoudige kamer            ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004 68-422.